De kiezer voor automatisch kiezen is een kiesschijf – oude toestellen hebben een kiesschijf met tien gaten, nieuwe toestellen hebben een toetsenbord met tien toetsen. De oproep wordt opgevangen door een bel.
Telefoontoestellen van het einde van de 20e eeuw hadden een aantal extra functies. Zo werden radiotelefoons, waarbij de ontvanger via een radiokanaal met de basistelefoon is verbonden, veel gebruikt. Zowel de handset als de ontvanger waren uitgerust met radio-antennes. Hierdoor kon de gebruiker zich door het huis bewegen, met de handset in de hand, terwijl hij telefoneerde.

Vaak was de hoorn uitgerust met een toetsenbord waarmee de beller kon bellen zonder in de buurt van de basistelefoon te komen. Sommige handsets hadden een luidspreker zodat een gesprek kon worden gehoord in de kamer waar de ontvanger was geïnstalleerd. Er waren ook een aantal andere nuttige functies: geheugen van het laatst gekozen nummer, automatisch “kiezen” door slechts één toets in te drukken na een enkel gekozen nummer, de “directory-functie” waarmee de meest gekozen telefoonnummers konden worden gecodeerd (en vervolgens gekozen door slechts één toets in te drukken), enz.

Al deze functies werden verzorgd door een ingebouwde microprocessor.
Het meest populaire was een antwoordapparaat. Het had een ingebouwde minirecorder die automatisch afspeelde telkens als iemand belde. Met een antwoordapparaat kan de inhoud van de spraakberichten van een beller worden opgenomen wanneer de beller er niet is. Hij kon de opname beluisteren als hij terugkwam.

Soorten telefoondiensten
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen lokale (stedelijke en landelijke), lange-afstands- en internationale telefoondiensten, alsmede tussen diensten onderling en telefoondiensten met mobiele objecten (radiotelefoondienst). Telefoonlijnen zijn complexe technische structuren (op sommige lange-afstandskabels lopen de tussenversterkers op tot enkele duizenden). Sinds het begin van de jaren tachtig zijn met succes systemen op basis van glasvezelcommunicatiekabels ingevoerd. Er worden netwerken van collectieve zendontvangers (zogenaamde cellulaire netwerken) opgezet om radiotelefonie tussen abonnees mogelijk te maken. Kunstmatige aardesatellieten worden steeds vaker gebruikt voor communicatie over lange afstanden.