Het internet ontstond als de belichaming van twee ideeën – een wereldwijde opslagplaats van informatie en een universeel middel om die informatie te verspreiden.

De mensheid heeft lang getracht de schriftelijke informatie die zij produceert te organiseren. De Bibliotheek van Alexandrië had prototypes van catalogi en vroege religieuze teksten bevatten een uitgebreid apparaat van “parallelle plaatsen”, d.w.z. aanduidingen van plaatsen in een manuscript waar dezelfde gebeurtenissen worden beschreven.

Met de komst van de wetenschappelijke literatuur en de lawineachtige opeenhoping van allerlei informatie in geschreven vorm, nam de behoefte aan systematisering ervan nog toe. In de 20e eeuw werden archiveren, catalogiseren en abstraheren beroepen.

De Amerikaanse wetenschappers Vannevar Bush en Theodor Holm Nelson zochten naar manieren om menselijk denken te automatiseren. Zij wilden hem het vervelende werk van het zoeken en verwerken van de nodige informatie uit handen nemen. Busch bedacht zelfs enkele hypothetische apparaten om associatieve verbanden in een gegevensarchiefkast te organiseren, en Nelson ontwikkelde een theorie van een “documentair universum” waarin alle door de mensheid vergaarde kennis één enkel informatiesysteem zou vormen, doortrokken van miljarden kruisverwijzingen. Hun werk was meer filosofisch dan praktisch, maar hun ideeën vormden de basis van wat we nu hypertext noemen.

Vannevar Bush heeft veel gedaan om het leger te interesseren voor wetenschap. Royale financiering van cybernetisch onderzoek heeft ongetwijfeld bijgedragen aan de snelle ontwikkeling ervan. Norbert Wiener speelde een belangrijke rol bij het vormgeven van de theoretische basis van het toekomstige wereldwijde informatiesysteem. Zijn briljante seminars aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT) trokken veel getalenteerde jonge mensen naar de computerindustrie.

Eind jaren vijftig richtte het Amerikaanse ministerie van Defensie het Advanced Research Projects Agency ARPA op, dat zich bezighield met computersimulaties van militaire en politieke gebeurtenissen. Een getalenteerde organisator en computerwetenschapper Joseph Licklider (J.C.R. Licklider) haalde de leiding van ARPA over om zich te concentreren op de ontwikkeling van computercommunicatie en netwerken. In zijn werk Human-Computer Symbiosis ontwikkelde hij ideeën over distributed computing, virtuele software, digitale bibliotheken en ontwierp hij de structuur van toekomstige wereldwijde netwerken.

In de jaren zestig begon computernetwerken zich snel te ontwikkelen. Veel ontwikkelingsbedrijven maakten software en apparatuur voor lokale netwerken van universiteiten, onderzoekscentra, militaire instellingen.

ARPA kreeg de opdracht deze problemen op te lossen en het was tijd om het theoretische werk in praktijk te brengen. Paul Baran, Larry Roberts en Vint Cerf ontwikkelden en pasten de methoden toe die de basis legden voor de toekomstige ontwikkeling van netwerktechnologie.

In 1969 werd het ARPANET-netwerk opgezet, dat de basis werd voor het toekomstige internet. 1969 wordt traditioneel beschouwd als het jaar van zijn ontstaan.

In 1976 ontwikkelde Cerf TCP/IP (Transmission Control Protocol/Internet Protocol). De naam IP stond simpelweg voor Internet Protocol. Het werd de standaard voor communicatie tussen netwerken, en netwerken die het gebruikten werden Internet-netwerken genoemd.

In de jaren tachtig werd internet vooral door professionals gebruikt. Het netwerk verzorgde e-mail en organiseerde teleconferenties tussen onderzoekscentra en universiteiten.

In 1990 creëerde Tim Berners-Lee, een programmeur bij het Europees Centrum voor Kernonderzoek (CERN) in Genève, een systeem dat het idee van een enkele hypertekstruimte implementeert. De HyperText Markup Language (HTML) werd gebruikt om hypertextpagina’s te beschrijven, en het HyperText Transfer Protocol (HTTP) werd gebruikt om ze over het netwerk te versturen. De nieuwe manier om adressen te specificeren met behulp van URL’s (Uniform Resource Locator) maakte het gemakkelijker om te onthouden en te navigeren in de informatieruimte van het internet. Ook werd de eerste browser geschreven, een speciaal programma om hypertextpagina’s weer te geven.

Maar het internet kwam pas echt van de grond toen Marc Andreesen van de Universiteit van Illinois in Chicago in 1992 zijn Mosaic-browser introduceerde. Tegen die tijd werden bandbreedte en de mogelijkheid om gekleurde beelden, foto’s en tekeningen door te geven snel breder beschikbaar. Het internet werd overspoeld met informatie – niet alleen wetenschappelijk maar ook onderhoudend.

Het aantal internetgebruikers en het volume van de beschikbare gegevens groeiden in een ongekend tempo. Tegen die tijd was het internetbeheer uitbesteed aan de particuliere sector en had het een vrijwel adviserend karakter gekregen.